De eerste honderd dagen in het hoger onderwijs.

Van alle instromers in het hoger onderwijs in coronajaar 2019-2020 is een kwart in of direct na het eerste studiejaar gestopt. Dat is weliswaar een forse daling ten opzichte van voorgaande jaren (waarschijnlijk door een gebrek aan alternatieven zoals reizen), maar niettemin nog steeds een onwenselijk hoge uitval.

Deze overzichtsstudie naar de oorzaken en achtergronden van studieuitval in het eerste jaar en interventies om deze studieuitval tegen te gaan, is gebaseerd op literatuurstudie, analyse van de geïnventariseerde interventies en twee expertmeetings met landelijke deskundigen. Vanwege de beoogde praktijk- en beleidsgerichtheid van deze overzichtsstudie vormt het systematisch overzicht van (bewezen) interventies (in Deel II) het zwaartepunt van deze publicatie. Daarbij is niet alleen gekeken naar ‘de eerste 100 dagen’, maar breder naar interventies rondom de overgang naar het hoger onderwijs.

Oorzaken en achtergronden van studieuitval

Er wordt internationaal en ook binnen Nederland veel onderzoek gedaan naar oorzaken van (eerstejaars)studieuitval. In het overzicht daarvan dat we in dit rapport geven is aangesloten op de indeling die ook in de meeste theoretische modellen wordt gehanteerd en die onderscheid maakt naar de rol van input-, proces- en contextvariabelen. De literatuur laat zien dat studieuitval altijd wordt veroorzaakt door een samenspel van variabelen uit deze categorieën, die in samenhang en interactie met elkaar tot deze uitkomst leiden.

Cruciale factoren

De ‘cruciale factor’ is het aspect waar een interventie op kan ingrijpen om het risico op studieuitval te verkleinen; het verbindingspunt tussen de oorzaak van de studieuitval en de interventie. We onderscheiden acht typen van cruciale factoren:

1. Loopbaanoriëntatie en -begeleiding op vo en mbo
2. Kennismaking, voorlichting en proefstuderen in ho
3. Aansluiting van inhoudelijke basiskennis
4. Aansluiting van studievaardigheden
5. Begeleiding/coaching bij de overgang door peers
6. Begeleiding/coaching bij de overgang door onderwijsprofessionals
7. Sociale en/of academische binding
8. Docentprofessionalisering

De overzichtsstudie laat zien dat er in Nederland en elders veel wordt ondernomen om de overgang naar het hoger onderwijs soepeler te laten verlopen en de kans op uitval in het eerste studiejaar te verkleinen. De meeste interventies spelen in op het begeleiden van de studiekeuze en de overgang naar hoger onderwijs (cruciale factoren 1, 2, 5, 6 en 7). Een kleiner deel is gericht op het vergroten van de kennis en vaardigheden om studenten beter toe te rusten en meer zelfvertrouwen te geven en hun studieresultaten te verbeteren (cruciale factoren 3 en 4). Voor cruciale factor 8 (‘Docentprofessionalisering’) zijn geen gerichte, helder omschreven en/of bewezen interventies gevonden. Dit is een opmerkelijk gemis omdat kenmerken van de docent-student interactie wel van invloed kunnen zijn op het ontstaan van studieuitval.

Bewezen effectiviteit van interventies

De meeste bewijslast is gevonden voor interventies die inspelen op de begeleiding/coaching bij de overgang naar het ho door peers (cruciale factor 5) en interventies gericht op het verbeteren
van de aansluiting van studievaardigheden (cruciale factor 4). De relatief hoge bewijslast voor deze interventies maakt dit mogelijk aantrekkelijke interventies voor andere hogeronderwijsinstellingen. Echter, ze zijn zeer uiteenlopend in onder meer duur, vorm, doelgroepen, intensiteit en tevens in het soort effect dat een indicatie geeft van het verlagen van de kans op studieuitval. Kortom, er is geen duidelijk ‘recept’ af te leiden voor de beste vorm van deze interventies.

Werkzame mechanismen in interventies

De werkzame mechanismen van interventies zijn ‘die processen die ertoe leiden of eraan bijdragen dat een gewenst effect optreedt’. In effectiviteitsonderzoek wordt meestal het onderscheid
aangehouden tussen de (directe) resultaten van een interventie en de (uiteindelijk) beoogde effecten. In deze studie hebben we per interventie het veronderstelde werkzame mechanisme ook
op deze wijze getoond. Gebruikers van het interventieoverzicht die werkzaam zijn in de hoger
onderwijspraktijk kunnen de analyse gebruiken om te bepalen of de interventie – al dan niet na
aanpassing – in de eigen organisatie kan worden toegepast. Daarbij is het wel van belang beredeneerde keuzes te maken over welke oorzaken van studieuitval worden aangepakt, welke doelgroepen worden benaderd, welke cruciale factoren worden aangesproken, welk werkzaam mechanisme wordt beoogd en hoeveel daar structureel in geïnvesteerd kan worden. Onderzoek naar
de werkzaamheid van bestaande interventies zou daarbij de basis moeten vormen.

Aanbevelingen voor beleid en praktijk

• Om de juiste doelgroep te bereiken (zoals eerstegeneratiestudenten) kan overwogen worden om de studenten niet op deze achtergrond aan te spreken maar de interventie breed open te stellen en met de juiste inhoudelijke vragen deze groep te bereiken.
• De verschillen in het voortgezet onderwijs wat betreft de voorbereiding op het hoger onderwijs zijn groot. Voorbereiding kan ook simpelweg bestaan uit ervoor zorgen dat leerlingen alvast eens in het hoger onderwijs over de vloer komen.
• Stimuleer samenwerking tussen vo-/mbo-docenten en ho-docenten als een vorm van professionalisering. Meer kennis van elkaars wereld maakt het gemakkelijker om daar in het onderwijs op aan te sluiten. Zie dit als onderdeel en verantwoordelijkheid van het systeem (de onderwijsinstellingen, de teams), niet van individuele docenten.
• Professionalisering van docenten kan ook plaatsvinden op het vlak van bewustwording en
kennis van de diversiteit in de achtergronden van studenten en hun specifieke aansluitingsproblematieken, van het verwelkomen van studenten en van manieren om de handelingsbekwaamheid en -bereidheid van docenten te vergroten.
• De landelijke overheid kan het thema (financiering van) aansluiting en overgang vo/mbo-ho structureel op de beleidsagenda houden en zo de hogeronderwijsinstellingen stimuleren om  hier, ook zonder subsidies, structureel op te blijven inzetten.
• Structurele aandacht vanuit de landelijke overheid voor dit thema, kan ook de samenwerking
en uitwisseling tussen de onderwijsinstellingen stimuleren. Daartoe kan worden aangesloten
op bestaande netmerken zoals de regionale vo-ho netwerken of het landelijk netwerk aan
aansluitcoördinatoren in het hbo.

Aanbevelingen voor onderzoek
• Quasi-experimenteel onderzoek naar interventies is zinvol, bij voldoende ‘zware’ interventies wanneer een herleidbaar effect op studieuitval verwacht kan worden. Een mogelijkheid is om verschillende varianten van een interventie aan te bieden en de verschillende interventiegroepen met elkaar te vergelijken om een beeld te krijgen van welke elementen van een aanpak kunnen werken. In de toekomst kan het Nationaal Cohortonderzoek (NCO) wellicht ook kansen bieden om onderzoek te doen naar (de invloed van interventies op) de studieloopbanen van studenten in het hoger onderwijs.
• Bovenstaand onderzoek is kostbaar en quasi-experimenteel onderzoek is niet bij alle interventies zinvol. Inzicht in de werkzame mechanismen van interventies kan ook helpen om beter te begrijpen wat werkt en hoe het werkt. Maak daarom vooraf inzichtelijk wat het verwachte werkzame mechanisme is achter een interventie en toets dit met interviews en vragenlijsten voor studenten in de interventiegroep. Belangrijk is wel dat het onderzoek verder gaat dan het meten van de tevredenheid van studenten.
• Onderzoek de opbrengsten van interventies op het gebied van docentprofessionalisering. Deze ontbreken op dit moment volledig. Het werkzame mechanisme verloopt via docenten en kan getoetst worden door hen te bevragen.
• Onderzoek zou voorafgaand aan de start van de interventie moeten worden ontworpen en opgestart. Dit helpt ook bij het nadenken over de doelstelling van de interventie, de verwachte effecten en het beoogde werkzame mechanisme en het maakt een voormeting mogelijk.
• Vanuit het landelijk onderwijsbeleid zou in het algemeen een onderzoekende houding naar de eigen activiteiten meer gestimuleerd kunnen worden. Bijvoorbeeld door docenten en andere professionals in het hoger onderwijs te ondersteunen bij het doen van evaluatieonderzoek, of door de verbinding te maken met onderzoekers in relevante vakgebieden zoals onderwijskunde of sociologie.

Auteurs: drs. Bianca Leest, dr. Annemarie van Langen, dr. Ed Smeets

Lees ook

algemeen

Monitor onderwijssegregatie. Een grijs gebied.

dr. Marjolein Muskens

Geplaatst op 9 januari 2024 Lees publicatie
algemeen

Verdieping en verbreding van bestaande doorstroomactiviteiten ter bevordering van de overgang mbo-hbo

drs. Bianca Leest

Geplaatst op 23 december 2022 Lees publicatie

Op de hoogte blijven?

Inschrijven nieuwsbrief