In opdracht van Ingrado, de vereniging voor leerplicht en RMC, heeft KBA Nijmegen in de periode juni tot en met oktober 2021 onderzoek gedaan naar geoorloofd verzuim in het mbo. Het onderzoek bestond uit een kwalitatieve verkenning, namelijk interviews met vertegenwoordigers van tien mbo-instellingen en een kwantitatieve verkenning, namelijk het opvragen en analyseren van de verzuimcijfers (over schooljaar 2018-2019) van twee mbo-instellingen.
Het onderzoek had tot doel om inzicht te bieden in de registratie van geoorloofd verzuim, de oorzaken van geoorloofd verzuim, het verzuimbeleid en de omgang met geoorloofd verzuim in het mbo.
Het onderzoek leidt tot een aantal belangrijke conclusies:
De verzuimproblematiek in de mbo-instellingen is niet goed in beeld. Omdat een succesvolle aanpak van verzuim begint bij een goed inzicht in de aard en omvang van de problematiek luidt de aanbeveling om te investeren in de registratie van aan-/afwezigheid.
Een eerste verkenning op de cijfers van twee mbo-instellingen laat een alarmerend beeld zien van stapeling van geoorloofd en ongeoorloofd verzuim in het mbo. De uitkomsten bevestigen het beeld dat eerder, op basis van grootschaliger onderzoek, ook al werd vastgesteld in het primair en voortgezet onderwijs: een klein percentage van de studenten heeft te maken met een zorgwekkende cumulatie van ongeoorloofd verzuim en ziekteverzuim. Ziekteverzuim en ongeoorloofd verzuim kennen nu een gescheiden wijze van registratie en opvolging, waardoor het verband onvoldoende zichtbaar wordt. De registraties geven daarover onvoldoende inzicht. Nader onderzoek is nodig om voor het mbo definitieve conclusies te kunnen trekken.
Er zijn veel verschillen zichtbaar in de aanpak van verzuim tussen mbo-instellingen, maar vooral ook binnen mbo-instellingen (tussen locaties, opleidingsteams, opleidingen). Er is geen eenheid en uniformiteit in werkwijzen en procedures, in de rol van professionals, in de samenwerking met externe partijen en met ouders. De grote verschillen in aanpak en werkwijze leiden tot verschillen in kwaliteit en niveau van de begeleiding van studenten (bij hun verzuimproblematiek) binnen dezelfde mbo-instelling. Het is aan te bevelen om meer eenheid en uniformiteit aan te brengen in de aanpak en werkwijze ten aanzien van verzuim.
Hoewel vrijwel alle voortijdig schoolverlaters te maken hebben gehad met verzuim, laat het onderzoek geen duidelijk verband zien tussen verzuim en voortijdig schoolverlaten: hoge (ongeoorloofd en/of ziekte-) verzuimpercentages gaan niet automatisch samen met hoge percentages voortijdig schoolverlaten. Verzuim is vaak geen voorbode van uitval en voortijdig schoolverlaten. Dat betekent echter niet dat de aanpak van verzuim onnodig is of minder belangrijk. En hoewel verzuim vaak geen voorbode van uitval en voortijdig schoolverlaten is, is een deel van het verzuim dat echter wél. In deze gevallen is er wél sprake van verzuim met een belangrijke signaalwaarde. De verzuimaanpak is een belangrijk ‘instrument’ om problemen bij een student vroegtijdig te signaleren, zodat tijdig ondersteuning geboden kan worden.
Auteurs: drs. Mariska Roelofs, Kelly Beurskens MSc, Rita Kennis MSc, drs. Ton Eimers